Hier is een samenvatting van de uitspraak:
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad
van State van 23 juli 2025 betreft een hoger beroep ingesteld door de minister
van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den
Haag.
Kern van de zaak: De zaak draait om de asielaanvraag
van een Afghaanse man, geboren in 2001, die door de staatssecretaris van
Justitie en Veiligheid (nu de minister van Asiel en Migratie) niet in
behandeling is genomen. De reden hiervoor was dat België verantwoordelijk zou
zijn voor de behandeling van de aanvraag op grond van de Dublinverordening. Dit
besluit was gebaseerd op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat
inhoudt dat wordt aangenomen dat de behandeling van een vreemdeling in een
andere EU-lidstaat (in dit geval België) in overeenstemming is met het EU
Handvest, het EVRM en het Vluchtelingenverdrag. De betrokkene vreesde echter
dat hij bij terugkeer naar België geen toegang zou hebben tot opvang.
De centrale vraag in deze uitspraak was of de minister
voor niet-kwetsbare alleenstaande mannen nog steeds van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel mag uitgaan ten aanzien van België, en of de betrokkene een
reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het EU
Handvest en artikel 3 van het EVRM (onmenselijke of vernederende behandeling).
Eerdere besluiten en procesverloop:
- 26
april 2024: De staatssecretaris neemt de asielaanvraag van de
betrokkene niet in behandeling, omdat België verantwoordelijk zou zijn.
- 4
juli 2024: De rechtbank Den Haag verklaart het beroep van de
betrokkene gegrond en vernietigt het besluit van de staatssecretaris. De
rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd dat zij
nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan voor België.
- Hierna:
De minister stelt hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank.
- 23
juli 2025: De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State doet
uitspraak in hoger beroep.
Belangrijkste bevindingen van de Afdeling
Bestuursrechtspraak: De Afdeling komt tot de conclusie dat de minister
niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat zij bij de toepassing van de
Dublinverordening op asielaanvragen van niet-kwetsbare alleenstaande mannen nog
mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor België. De
betrokkene heeft aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op
een situatie die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3
van het EVRM.
De Afdeling baseert dit oordeel op de volgende punten:
- Structurele
tekortkomingen in de opvangvoorzieningen:
- Er
zijn tekortkomingen in de opvangvoorzieningen voor niet-kwetsbare
alleenstaande mannen in België, die niet langer als tijdelijk, maar
als structureel moeten worden beschouwd.
- De
cijfers over de opvangcapaciteit zijn onduidelijk en schommelen, en er is
onvoldoende duidelijkheid over het aantal en type opvangplaatsen dat
specifiek beschikbaar is voor niet-kwetsbare alleenstaande mannen.
- In
tegenstelling tot eerdere toezeggingen, is het de Belgische autoriteiten niet
gelukt om toegezegde nieuwe opvangplaatsen te openen, en is er geen
perspectief meer op de opening van nieuwe opvangplaatsen. Sterker
nog, de Belgische autoriteiten lijken te streven naar een geleidelijke
afbouw van de opvangcapaciteit.
- Het
is onduidelijk hoeveel plaatsen in de daklozenopvang daadwerkelijk
beschikbaar zijn voor deze groep, aangezien deze opvang openstaat voor
iedereen die dat nodig heeft en er geen onderscheid wordt gemaakt.
- Geen
toegang tot effectieve rechtsbescherming:
- Belgische
rechters hebben in duizenden zaken geoordeeld dat het recht op opvang
wordt geschonden en hebben de Belgische autoriteiten opgedragen
asielzoekers zonder uitstel toegang te geven tot opvang, soms onder
dwangsommen.
- De
Belgische autoriteiten leven deze rechterlijke uitspraken niet na en
betalen de opgelegde dwangsommen niet. Dit betekent dat asielzoekers geen
toegang hebben tot effectieve rechtsbescherming van hun recht op
opvang.
- Het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft België zelfs
veroordeeld wegens het systematisch niet uitvoeren van gerechtelijke
beslissingen over opvang.
- Onverschilligheid
van de Belgische autoriteiten:
- De
Afdeling stelt vast dat de Belgische autoriteiten onverschillig staan
tegenover de tekortkomingen in de opvang en het ontbreken van toegang
tot een effectief rechtsmiddel.
- In
tegenstelling tot een eerdere uitspraak, blijken de Belgische
autoriteiten zich niet langer in te zetten voor het creëren van nieuwe
opvangplaatsen, maar lijken zij de opvangcapaciteit juist te willen
afbouwen.
- Er
is zelfs een ontradingscampagne gestart (maart 2025) door de
Belgische autoriteiten om asielzoekers af te raden naar België te komen,
door beelden te tonen van tentjes in Brussel om aan te geven dat de
opvang vol zit.
- De
Belgische autoriteiten kiezen er bovendien voor om mogelijke
oplossingen voor het opvangtekort niet in te zetten, zoals het
verstrekken van leefgeld of het invoeren van een spreidingsplan, terwijl
de Belgische Opvangwet dit wel toestaat.
- De weigering
om gerechtelijke uitspraken uit te voeren en dwangsommen te betalen
is een verder bewijs van deze onverschilligheid.
Conclusie van de Afdeling: Gezien de structurele
tekortkomingen in de opvang en rechtsbescherming, en de onverschilligheid van
de Belgische autoriteiten, mag de minister niet langer uitgaan van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel voor niet-kwetsbare alleenstaande mannen ten
aanzien van België. De omstandigheden zijn wezenlijk anders dan ten tijde
van de uitspraak van 13 maart 2024, die nog tot een ander oordeel leidde. De
Afdeling oordeelt dat de betrokkene bij terugkeer naar België een reëel
risico loopt op zeer verregaande materiële deprivatie, wat in strijd is met
artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM.
Gevolgen van de uitspraak:
- De
minister kan de betrokkene niet meer overdragen aan België.
- De
asielprocedure van de betrokkene moet in Nederland worden voortgezet.
- Het
hoger beroep van de minister is ongegrond verklaard; de uitspraak
van de rechtbank wordt bevestigd.
- De
minister moet de proceskosten van de betrokkene vergoeden.
De Afdeling erkent de ernst van haar oordeel en de impact op
de werking van het Dublinsysteem, maar benadrukt dat het haar taak is om op
basis van de feiten te beoordelen of asielzoekers een reëel risico lopen op
onmenselijke behandeling als gevolg van systeemfalen in andere lidstaten.