Printvriendelijk afdrukken

woensdag 21 mei 2025

“Het uitstel van de zaak voor onderzoek van een geloofwaardig verweer over onmenselijke of vernederende omstandigheden in een Belgische gevangenis in het kader van een procedure tot uitlevering” - conclusie OM

Bron - conclusie openbaar ministerie

Arrest (afwijkend van de conclusie vanhet openbaar ministerie)

Conclusie

1. Eiser is een Nederlander die sinds 31 december 2024 is opgesloten in Antwerpen in een zaak van uitlevering gevraagd door het gerecht in Basel (CH), wegens drughandel, nadat het buitenlandse bevel tot aanhouding uitvoerbaar werd verklaard (exequatur)(1). Hij voerde in conclusie verweer over de slechte, onmenselijke leefomstandigheden in het arresthuis van Antwerpen, in strijd met artikel 3 EVRM, met verwijzing naar het Jaarverslag 2024 van de Commissie van Toezicht over het probleem van de overbevolking. Over zijn concrete situatie stelde hij te zijn opgesloten samen met twee andere personen in een cel van 8 vierkante meter zonder afgescheiden toilet. In zijn beroepsconclusie vroeg eiser in hoofdorde de vrijlating wegens een onwettige gevangenhouding, minstens de modaliteit van het elektronisch toezicht, en ondergeschikt het inwinnen van extra informatie over de detentieomstandigheden.
2. Het openbaar ministerie achtte een elektronisch toezicht gepast, om tegemoet te komen aan de geloofwaardige beschrijving over de onmenselijke leefomstandigheden in de gevangenis (st. 1, vordering PG Antwerpen van 17 maart 2025). In het bestreden arrest stelt de kamer van inbeschuldigingstelling (K.I.) te Antwerpen vast dat eiser een mogelijke schending van artikel 3 EVRM aannemelijk maakt en dat verder onderzoek nodig is, door verdere bevraging in het penitentiair centrum. Vervolgens oordeelt de K.I. dat er geen schending van artikel 3 EVRM kan worden vastgesteld omdat zij “niet in staat is door toedoen van eiser” de detentietoestand in concreto na te gaan. Reden is dat de K.I. ter zitting eiser heeft uitgenodigd uitstel te vragen om de voorgehouden schendingen in concreto te laten nagaan, “waarop verzoeker niet is ingegaan”. Een louter subsidiaire formulering over een verzoek tot uitstel voor verder onderzoek is hiertoe niet voldoende.
3. (Beoordeling) Uit artikel 3 EVRM volgt dat wanneer een verdachte aanvoert dat hij is opgesloten in mensonwaardige omstandigheden(2), hij alleen die bewering geloofwaardig moet maken door een uitgebreide en nauwkeurige beschrijving van zijn detentietoestand, met vermelding van concrete gegevens. Een volle bewijslast is immers niet realistisch wegens zijn opsluiting(3). Indien de rechter van oordeel is dat de verdachte een schending van artikel 3 EVRM aannemelijk maakt, de aanvoering van erbarmelijke detentieomstandigheden(4) dus op het eerste zicht (prima facie) niet kennelijk ongegrond is, moet hij ofwel meteen uitspraak doen over de wettigheid van de opsluiting, ofwel de zaak uitstellen voor bijkomend onderzoek.
4. Voor deze tweede optie is de houding van de verdachte van belang. Indien hij geen uitstel vraagt, kan het onderzoeksgerecht in bepaalde gevallen geen aanvullende informatie inwinnen, en moet het zich beperken tot de stukken die de verdachte aanbrengt, als staving van zijn verweer over slechte detentieomstandigheden die niet voldoen aan de eisen van artikel 3 EVRM.
5. In zaken van voorlopige hechtenis en aanhouding op basis van een Europees aanhoudingsbevel, met vaste en korte termijnen voor uitspraak (Artikelen 21, § 1, 22, 30, § 3, 31, § 2 Wet Voorlopige Hechtenis en artikelen 16, § 5, 17, § 4 en 18, § 3 Wet Europees Aanhoudingsbevel), mag men aannemen dat als verder onderzoek nodig is over de detentievoorwaarden, het onderzoeksgerecht pas na uitstel van de zaak en bijkomende informatie uitspraak mag doen. De verdachte dient dan zelf om uitstel te vragen of meteen in te stemmen met een vraag tot uitstel, geformuleerd door het onderzoeksgerecht. Heeft de verdachte bezwaar tegen een uitstel, dan maakt hij de beoordeling over de beweerde onmenselijke detentietoestand onmogelijk. In dat geval mag het onderzoeksgerecht naar mijn mening beslissen dat het geen schending van artikel 3 EVRM kan vaststellen wegens de houding van de verdachte. De termijn van 15 dagen voor uitspraak kan immers alleen worden geschorst door een vraag tot uitstel van de aangehouden verdachte, gelet op artikel 32 Wet Voorlopige Hechtenis(5).
6. De situatie is anders in zaken van uitlevering, waar de korte termijnen van de Wet Voorlopige Hechtenis niet van toepassing zijn (Uitleveringswet van 15 maart 1874)(6). Wel moet het onderzoeksgerecht op korte termijn uitspraak doen over de wettigheid van de aanhouding met het oog op uitlevering, gelet op artikel 5.4 EVRM(7). Het onderzoeksgerecht had de zaak ambtshalve kunnen uitstellen om op basis van bijkomende informatie te oordelen over de leefomstandigheden in de gevangenis, zo de aangebrachte stukken niet zouden volstaan voor een oordeel ten gronde.
7. Het feit dat de aangehouden verdachte ervan uitgaat dat zijn argumenten en (recente) stukken toereikend zijn en zelf geen uitstel vraagt of niet instemt met een vraag tot uitstel van de rechter, lijkt mij op zich geen reden om aan te nemen dat de verdachte een beoordeling over de wettigheid van zijn detentietoestand belet. Het was dus niet nodig de verdachte die zijn klacht over een onmenselijke behandeling aannemelijk maakt te dwingen tot een vraag om de zaak uit te stellen. Er is ook de verantwoordelijkheid van de K.I., als officiële instantie, om een inbreuk op artikel 3 EVRM te onderzoeken en zo nodig te beëindigen(8). Wel mag worden verwacht dat de verdachte zijn medewerking verleent aan het aanvullend onderzoek dat de K.I. beveelt. Bovendien valt niet uit het arrest af te leiden waarom de door eiser aangebrachte stukken en argumenten ontoereikend zouden zijn om tot een beslissing ten gronde te komen.
8. De beslissing dat het verweer over onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden geloofwaardig overkomt en er door toedoen van eiser geen schending van artikel 3 EVRM kan worden vastgesteld, louter omwille van het feit dat eiser niet ingaat op een verzoek om zelf uitstel te vragen, lijkt mij in deze zaak van uitlevering niet naar recht verantwoord.
Mijn conclusie is cassatie met verwijzing van de zaak.

Arrest Hof van Cassatie - samenvatting fiches

Uit artikel 3 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, volgt dat indien een persoon die van zijn vrijheid is beroofd aanvoert dat de omstandigheden waarin hij is opgesloten een schending uitmaken van die verdragsbepaling, hij die aanvoering niet moet bewijzen; de opsluitingsomstandigheden maken precies dat een dergelijke bewijslast niet realistisch is; wel is vereist dat de betrokkene ter staving van de door hem aangevoerde verdragsrechtelijke schending een uitgebreide en gedetailleerde alsook geloofwaardige beschrijving verstrekt van de opsluitingsomstandigheden met vermelding van concrete en specifieke gegevens; die beschrijving moet de rechter die moet oordelen over de wettigheid van de vrijheidsberoving in staat stellen na te gaan of de aangevoerde schending van artikel 3 EVRM prima facie niet manifest ongegrond is; indien de betrokkene een dergelijke uitgebreide en gedetailleerde alsook geloofwaardige beschrijving verstrekt van de opsluitingsomstandigheden met vermelding van concrete en specifieke gegevens, staat het aan de rechter die moet oordelen over de wettigheid van de vrijheidsberoving de gegrondheid ervan te beoordelen, desgevallend na het inwinnen van aanvullende informatie en het bevelen van de zich opdringende onderzoeksmaatregelen (1). (1) Zie gelijkluidende concl. “in hoofdzaak” OM.

Indien een van zijn vrijheid beroofde persoon voor het onderzoeksgerecht aanvoert dat zijn detentieomstandigheden een inbreuk inhouden op artikel 3 EVRM, het onderzoeksgerecht daarover oordeelt dat die aanvoering niet onaannemelijk is maar verder onderzoek behoeft en daarom aan de betrokkene vraagt of hij instemt met een uitstel van de behandeling van de zaak om dit onderzoek mogelijk te maken, en de betrokkene aangeeft geen uitstel te willen, dan geeft hij hiermee te kennen dat de detentieomstandigheden niet nader moeten worden onderzocht, wat de beoordeling van de door hem aangevoerde schending van artikel 3 EVRM onmogelijk maakt; in dat geval mag het onderzoeksgerecht gelet op de houding van de betrokkene aan die aanvoering voorbijgaan (1). (1) Zie andersluidende concl. “in hoofdzaak” OM.


Samenvatting conclusie met AI:

Het centrale thema van de tekst is de procedurele aanpak van een verweer inzake onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden (schending van Artikel 3 EVRM) binnen de context van een uitleveringsprocedure, specifiek gericht op de kwestie van uitstel van de zaak voor nader onderzoek naar deze omstandigheden.

Belangrijkste Ideeën/Feiten:

  1. De Specifieke Zaak:
  • De tekst bespreekt een concrete zaak van een Nederlander die sinds 31 december 2024 gedetineerd is in Antwerpen in afwachting van uitlevering aan Basel (Zwitserland) wegens drugshandel.
  • De detentie volgt op een uitvoerbaar verklaard buitenlands aanhoudingsbevel (exequatur).
  • De betrokkene heeft een verweer gevoerd inzake slechte, onmenselijke leefomstandigheden in het arresthuis van Antwerpen, strijdig met Artikel 3 EVRM.
  • Hij baseerde zijn verweer op het Jaarverslag 2024 van de Commissie van Toezicht (overbevolking) en zijn eigen situatie: "opgesloten samen met twee andere personen in een cel van 8 vierkante meter zonder afgescheiden toilet."
  • De eis van de betrokkene in beroep was primair vrijlating of elektronisch toezicht, en subsidiair het inwinnen van extra informatie over de detentieomstandigheden.
  1. De Beoordeling door de Kamer van Inbeschuldigingstelling (K.I.):
  • De K.I. te Antwerpen erkende dat de betrokkene een "mogelijke schending van artikel 3 EVRM aannemelijk maakt" en dat "verder onderzoek nodig is".
  • Desondanks stelde de K.I. vast dat er geen schending kon worden vastgesteld omdat zij "niet in staat is door toedoen van eiser" de detentietoestand in concreto na te gaan.
  • De K.I. motiveerde dit met het feit dat zij ter zitting eiser had "uitgenodigd uitstel te vragen om de voorgehouden schendingen in concreto te laten nagaan, 'waarop verzoeker niet is ingegaan'." De K.I. achtte de "louter subsidiaire formulering over een verzoek tot uitstel" onvoldoende.
  1. Juridisch Kader en Vereisten voor een Artikel 3 EVRM Verweer:
  • Volgens Artikel 3 EVRM en de jurisprudentie (punt 3, verwijzing naar voetnoot 2): wanneer een verdachte onmenselijke omstandigheden aanvoert, "hij alleen die bewering geloofwaardig moet maken door een uitgebreide en nauwkeurige beschrijving van zijn detentietoestand, met vermelding van concrete gegevens."
  • Een "volle bewijslast is immers niet realistisch wegens zijn opsluiting".
  • Indien de rechter oordeelt dat de verdachte een schending aannemelijk maakt (prima facie niet kennelijk ongegrond), moet hij "ofwel meteen uitspraak doen over de wettigheid van de opsluiting, ofwel de zaak uitstellen voor bijkomend onderzoek."
  1. De Relevantie van de Houding van de Verdachte t.a.v. Uitstel (Vergelijking Voorlopige Hechtenis vs. Uitlevering):
  • In zaken van voorlopige hechtenis en Europees Aanhoudingsbevel (EAB) gelden "vaste en korte termijnen voor uitspraak" (punt 5).
  • In deze contexten kan het onderzoeksgerecht pas na uitstel en bijkomende informatie uitspraak doen als verder onderzoek nodig is. De verdachte dient dan zelf om uitstel te vragen of in te stemmen met een uitstelverzoek van het gerecht.
  • Indien de verdachte bezwaar heeft tegen uitstel, "maakt hij de beoordeling over de beweerde onmenselijke detentietoestand onmogelijk" en mag het gerecht beslissen geen schending van Artikel 3 EVRM vast te stellen "wegens de houding van de verdachte." Dit wordt gemotiveerd door de termijn van 15 dagen voor uitspraak in voorlopige hechtenis, die alleen kan worden geschorst door een uitstelverzoek van de aangehouden verdachte (Art. 32 Wet Voorlopige Hechtenis).
  1. Uitleveringsprocedures (Het Verschil):
  • In zaken van uitlevering zijn de "korte termijnen van de Wet Voorlopige Hechtenis niet van toepassing (Uitleveringswet van 15 maart 1874)".
  • Wel moet het gerecht op korte termijn uitspraak doen over de wettigheid van de aanhouding met het oog op uitlevering, gelet op Artikel 5.4 EVRM.
  • In uitleveringszaken "had het onderzoeksgerecht de zaak ambtshalve kunnen uitstellen om op basis van bijkomende informatie te oordelen over de leefomstandigheden in de gevangenis, zo de aangebrachte stukken niet zouden volstaan voor een oordeel ten gronde."
  1. De Verantwoordelijkheid van het Onderzoeksgerecht in Uitleveringszaken:
  • Het feit dat de aangehouden verdachte meent dat zijn stukken volstaan en zelf geen uitstel vraagt of niet instemt met een uitstelverzoek van de rechter, is "op zich geen reden om aan te nemen dat de verdachte een beoordeling over de wettigheid van zijn detentietoestand belet."
  • Het was dus "niet nodig de verdachte die zijn klacht over een onmenselijke behandeling aannemelijk maakt te dwingen tot een vraag om de zaak uit te stellen."
  • Er is ook de "verantwoordelijkheid van de K.I., als officiële instantie, om een inbreuk op artikel 3 EVRM te onderzoeken en zo nodig te beëindigen."
  • Wel mag van de verdachte verwacht worden dat hij meewerkt aan een door de K.I. bevolen aanvullend onderzoek.
  • De tekst merkt op dat het arrest niet duidelijk maakt "waarom de door eiser aangebrachte stukken en argumenten ontoereikend zouden zijn om tot een beslissing ten gronde te komen."
  1. Conclusie van de Auteur:
  • De beslissing van de K.I. om geen schending van Artikel 3 EVRM vast te stellen, enkel en alleen omdat de eiser niet inging op een verzoek om zelf uitstel te vragen, is "in deze zaak van uitlevering niet naar recht verantwoord."
  • De auteur concludeert tot cassatie met verwijzing van de zaak.

Kern Argumentatie:

De kern van de kritiek ligt in de onterechte toepassing van de strikte procedurele regels inzake uitstel uit de Wet Voorlopige Hechtenis op een uitleveringszaak. In uitleveringszaken heeft het onderzoeksgerecht een grotere eigen verantwoordelijkheid om een geloofwaardig verweer inzake Artikel 3 EVRM te onderzoeken, zelfs als de betrokkene zelf geen uitstel vraagt. Het dwingen van de betrokkene om zelf om uitstel te vragen alvorens onderzoek te verrichten naar de door hem aannemelijk gemaakte klachten, wordt als onterecht beschouwd.

Implicaties:

De tekst benadrukt het belang van een zorgvuldige en proactieve houding van het onderzoeksgerecht bij het beoordelen van klachten over detentieomstandigheden in uitleveringsprocedures, met inachtneming van de specifieke aard van deze procedures ten opzichte van voorlopige hechtenis. De verantwoordelijkheid om mogelijke schendingen van fundamentele rechten te onderzoeken rust primair bij het gerecht, zeker wanneer een verweer als aannemelijk wordt beschouwd.