Vermoeden van
onschuld – veroordeling of vrijspraak door een kamer met drie rechters.
Het vermoeden van onschuld is een fundamenteel
rechtsbeginsel in het Belgisch strafrecht dat stelt dat eenieder die van een
misdrijf wordt beschuldigd, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn of haar
schuld wettelijk is bewezen. Dit principe vormt een essentiële waarborg voor
een eerlijk proces en beschermt de rechten van de verdachte.
Kernprincipes van het vermoeden van onschuld
De essentie van het vermoeden van onschuld kan worden
samengevat in de volgende punten:
- De
bewijslast ligt bij de aanklager: Het is de taak van de vervolgende
partij, doorgaans het Openbaar Ministerie, om de schuld van de verdachte
onomstotelijk te bewijzen. De verdachte hoeft zijn of haar onschuld niet
aan te tonen.
- Twijfel
speelt in het voordeel van de verdachte: Als er na het onderzoek van
de zaak redelijke twijfel blijft bestaan over de schuld van de verdachte,
moet de rechter die persoon vrijspreken.
- Geldig
tot een definitieve veroordeling: Het vermoeden van onschuld geldt
gedurende de hele strafprocedure en eindigt pas wanneer een veroordeling
definitief is en er geen beroep meer mogelijk is. Iemand die in eerste
aanleg veroordeeld wordt maar in beroep gaat, geniet dus nog steeds van
dit vermoeden.
Wettelijke basis
Het vermoeden van onschuld is verankerd in verschillende
belangrijke nationale en internationale wetteksten:
- Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM): Artikel 6, lid 2, stelt
expliciet: "Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt
voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te
staan."
- Handvest
van de Grondrechten van de Europese Unie: Artikel 48 garandeert
hetzelfde recht.
- Internationaal
Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR): Artikel 14,
lid 2, bevat een gelijkaardige bepaling.
- Belgisch
recht: Het wordt in België beschouwd als een algemeen rechtsbeginsel,
dat rechtstreeks voortvloeit uit het recht van verdediging.
Veroordeling of
vrijspraak in een kamer met drie rechters.
In een kamer met drie rechters is voor een vrijspraak een
meerderheid van stemmen nodig, dus de stem van twee van de drie rechters
is vereist. Hetzelfde geldt voor een veroordeling.
De besluitvorming in een collegiale rechtbank, zoals een
kamer met drie rechters, is gebaseerd op het principe van de meerderheid van
stemmen. Dit betekent:
- Voor
een veroordeling: Minstens twee van de drie rechters moeten overtuigd
zijn van de schuld van de beklaagde, en wel buiten elke redelijke twijfel.
- Voor
een vrijspraak: Als twee of drie rechters oordelen dat de schuld niet
wettig en overtuigend bewezen is, wordt de beklaagde vrijgesproken. Dit
gebeurt wanneer de rechters twijfelen aan de schuld (het "in dubio
pro reo"-beginsel).
Concreet betekent een stemverhouding van 2 tegen 1 dus dat
de meerderheid de beslissing bepaalt. Als twee rechters voor een veroordeling
stemmen en één voor vrijspraak, zal de beklaagde veroordeeld worden. Als twee
rechters voor vrijspraak stemmen, wordt de beklaagde vrijgesproken.
Het Belgisch recht kent wel specifieke stemregels voor
bepaalde situaties, wat aantoont dat de wetgever extra waarborgen inbouwt. Zo
is voor het verzwaren van een straf in hoger beroep eenparigheid van stemmen
(unanimiteit) van de rechters vereist.
Voor de beslissing over schuld of onschuld geldt echter de
algemene regel van de meerderheid van stemmen.