Wet
gezinshereniging.
18 JULI 2025. — Wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de
vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wat de voor
waarden voor gezinshereniging betreft
Samenvatting met AI
HOOFDSTUK 1. — Algemene bepalingen
Artikel 1.
- Vraag:
Waarover gaat deze wet, in het licht van de Belgische Grondwet?
- Antwoord:
Deze wet regelt een aangelegenheid die valt onder artikel 74 van de
Grondwet. Dit betekent dat het een specifieke bevoegdheid van het
parlement betreft.
Artikel 2.
- Vraag:
Welke Europese richtlijnen worden met deze wet (gedeeltelijk) omgezet in
Belgisch recht?
- Antwoord:
Deze wet zet een deel van de bepalingen uit verschillende Europese
richtlijnen om. Dit zijn:
- Richtlijn
2001/55/EG (20 juli 2001) over minimumnormen voor het verlenen van
tijdelijke bescherming bij een massale toestroom van ontheemden.
- Richtlijn
2003/86/EG (22 september 2003) over het recht op gezinshereniging.
- Richtlijn
2003/109/EG (25 november 2003) over de status van langdurig ingezeten
onderdanen van derde landen.
- Richtlijn
2004/38/EG (29 april 2004) over het recht van vrij verkeer en verblijf
voor EU-burgers en hun familieleden.
- Richtlijn
2011/95/EU (13 december 2011) over normen voor internationale bescherming
(vluchtelingen en subsidiaire bescherming).
- Richtlijn
2014/66/EU (15 mei 2014) over toegang en verblijf voor
intragroepoverplaatsingen binnen ondernemingen.
- Richtlijn
(EU) 2016/801 (11 mei 2016) over toegang en verblijf voor onderzoek,
studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve
projecten of au-pairactiviteiten.
- Richtlijn
(EU) 2021/1883 (20 oktober 2021) over toegang en verblijf voor
hooggekwalificeerde banen (Blauwe Kaart).
HOOFDSTUK 2. — Wijzigingen van de wet van 15 december
1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en
de verwijdering van vreemdelingen
Artikel 3.
- Vraag:
Wat wijzigt artikel 3 precies in de wet van 15 december 1980?
- Antwoord:
Artikel 3 wijzigt artikel 1/1, § 2, 3° van de wet van 15 december 1980. De
wijziging betreft de omschrijving van welke familieleden van een
vreemdeling met internationale beschermingsstatus of toegelaten
overeenkomstig artikel 57/45 worden bedoeld. De oude tekst "en door
de gezinsleden van een vreemdeling die als begunstigde van een
internationale beschermingsstatus dan wel overeenkomstig artikel 57/45 tot
een verblijf in het Rijk is toegelaten" wordt vervangen door een
verwijzing naar de familieleden zoals beschreven in artikel 10, § 1,
eerste lid, 4° en 5°, met de belangrijke toevoeging dat de gezinsbanden
reeds bestonden voordat de vreemdeling in België aankwam.
Artikel 4.
- Vraag:
Welke specifieke wijzigingen brengt artikel 4 aan in de wet van 15
december 1980, met betrekking tot artikel 1/2, § 1, tweede lid?
- Antwoord:
Artikel 4 past artikel 1/2, § 1, tweede lid van de wet aan.
- De
bepaling onder 1° wordt vervangen en verwijst nu naar "artikel 10, §
1, eerste lid, 4° en 5°".
- De
bepaling onder 2° wordt volledig opgeheven. Dit stroomlijnt de
verwijzingen naar relevante gezinsherenigingscategorieën.
Artikel 5.
- Vraag:
Wat zijn de nieuwe bepalingen van artikel 10 in de wet van 15 december
1980, en wie mag van rechtswege langer dan drie maanden in België
verblijven?
- Antwoord:
Artikel 5 vervangt het hele artikel 10 van de wet van 15 december 1980,
wat cruciaal is voor gezinshereniging. Het bepaalt wie van rechtswege
(automatisch) langer dan drie maanden in België mag verblijven, onder
voorbehoud van artikelen 9 en 12:
- 1°
Vreemdelingen wiens verblijfsrecht erkend wordt door een internationaal
verdrag, wet of koninklijk besluit.
- 2°
Vreemdelingen die voldoen aan de voorwaarden om de Belgische
nationaliteit te herkrijgen, zonder dat ze al minstens twaalf maanden
hun hoofdverblijfplaats in België moeten hebben of een verklaring moeten
afleggen.
- 3°
Vrouwen die de Belgische nationaliteit verloren hebben door huwelijk
of door het verwerven van een vreemde nationaliteit door hun echtgenoot.
- 4°
Bepaalde familieleden van een vreemdeling met een internationale
beschermingsstatus (zoals vluchteling of subsidiaire bescherming) of
die toegelaten is op basis van artikel 57/45. Deze familieleden moeten
zich al in België bevinden (in verband met de asielaanvraag of aanvraag
wegens staatloosheid) maar komen zelf niet in aanmerking voor die
bescherming. De gezinsbanden moeten reeds bestonden voordat de
vreemdeling (die begeleid wordt) in België aankwam, en de toelating tot
verblijf moet verenigbaar zijn met hun persoonlijke juridische status.
- Wie
zijn deze familieleden (4°)?
- a)
Buitenlandse echtgenoot die samenleeft, beiden ouder dan 18 jaar.
- b)
Vreemdeling met wie de persoon een wettelijk geregistreerd partnerschap
heeft, die samenleeft, beiden ouder dan 18 jaar en voldoen aan
specifieke voorwaarden (zie hieronder).
- c)
Gemeenschappelijke minderjarige kinderen (ongehuwd) die met hen
samenleven vóór ze 18 zijn.
- d)
Minderjarige kinderen (ongehuwd) van de begeleide vreemdeling, diens
echtgenoot of geregistreerde partner, die met hen komen samenleven vóór
ze 18 zijn. Voorwaarde is dat de begeleide vreemdeling (of diens
echtgenoot/partner) het ouderlijk gezag inclusief het recht van
bewaring uitoefent en de kinderen ten laste zijn. Bij gedeeld ouderlijk
gezag is toestemming van de andere houder vereist.
- e)
Ongehuwd gehandicapt kind ouder dan 18 van de begeleide vreemdeling,
diens echtgenoot of geregistreerde partner, mits een attest van een
erkende arts aantoont dat het kind door de handicap niet in eigen
behoeften kan voorzien.
- f)
Ouders dan wel de meerderjarige vreemdeling die verantwoordelijk is
voor de begeleide vreemdeling, indien deze jonger dan 18 en ongehuwd
is, en op voorwaarde dat zij met hem samenleven vóór hij 18 is.
- 5°
Familieleden van een vreemdeling die de vluchtelingenstatus heeft of
toegelaten is overeenkomstig artikel 57/45.
- Wie
zijn deze familieleden (5°)?
- a)
Buitenlandse echtgenoot die met hem komt samenleven, beiden ouder dan
21 jaar.
- b)
Vreemdeling met wie de persoon een wettelijk geregistreerd partnerschap
heeft, die met hem komt samenleven, beiden ouder dan 21 jaar en voldoen
aan specifieke voorwaarden.
- c)
Gemeenschappelijke minderjarige kinderen (ongehuwd) die met hen komen
samenleven vóór ze 18 zijn.
- d)
Minderjarige kinderen (ongehuwd) van de vervoegde vreemdeling, diens
echtgenoot of geregistreerde partner, die met hen komen samenleven vóór
ze 18 zijn. Voorwaarde is dat de vervoegde vreemdeling (of diens
echtgenoot/partner) het ouderlijk gezag inclusief het recht van
bewaring uitoefent en de kinderen ten laste zijn. Bij gedeeld ouderlijk
gezag is toestemming van de andere houder vereist.
- e)
Ongehuwd gehandicapt kind ouder dan 18 van de vervoegde vreemdeling,
diens echtgenoot of geregistreerde partner, mits een attest van een
erkende arts aantoont dat het kind door de handicap niet in eigen
behoeften kan voorzien.
- f)
Ouders, indien de vervoegde vreemdeling jonger dan 18 is en
ongebegeleid in België aankwam of nadien onbegeleid werd achtergelaten,
en op voorwaarde dat zij met hem komen samenleven vóór hij 18 is.
- 6°
Familieleden van een vreemdeling die over een verblijf van onbeperkte
duur beschikt en sedert minimaal twee jaar in België verblijft. Deze
termijn van twee jaar wordt teruggebracht tot één jaar als de
gezinsbanden reeds bestonden vóór de aankomst van de vreemdeling, of
vervalt als de vreemdeling enkel gezinsleden onder c) tot e) laat overkomen.
- Wie
zijn deze familieleden (6°)?
- a)
Buitenlandse echtgenoot, die met hem komt samenleven, beiden ouder dan
21 jaar.
- b)
Vreemdeling met wie de persoon door een wettelijk geregistreerd
partnerschap verbonden is, die met hem komt samenleven, beiden ouder
dan 21 jaar en voldoen aan specifieke voorwaarden.
- c)
Gemeenschappelijke minderjarige kinderen (ongehuwd) die met hen komen
samenleven vóór ze 18 zijn.
- d)
Minderjarige kinderen (ongehuwd) van de vervoegde vreemdeling, diens
echtgenoot of geregistreerde partner, die met hen komen samenleven vóór
ze 18 zijn. Voorwaarde is dat de vervoegde vreemdeling (of diens
echtgenoot/partner) het ouderlijk gezag inclusief het recht van
bewaring uitoefent en de kinderen ten laste zijn. Bij gedeeld ouderlijk
gezag is toestemming van de andere houder vereist.
- e)
Ongehuwd gehandicapt kind ouder dan 18 van de vervoegde vreemdeling,
diens echtgenoot of geregistreerde partner, mits een attest van een
erkende arts aantoont dat het kind door de handicap niet in eigen
behoeften kan voorzien.
- Vraag:
Wat zijn de specifieke voorwaarden voor geregistreerde partnerschappen
(bedoeld in 4°b, 5°b en 6°b)?
- Antwoord:
Geregistreerde partners moeten een naar behoren geattesteerde duurzame en
stabiele partnerrelatie bewijzen. Dit kan aangetoond worden op een van de
volgende manieren:
1.
De partners hebben gedurende minstens één jaar
onafgebroken en legaal samengewoond in België of een ander land, voorafgaand
aan de aanvraag.
2.
De partners kennen elkaar sedert ten minste twee
jaar voorafgaand aan de aanvraag en hebben regelmatig contact onderhouden
(telefonisch, per brief, elektronisch), én ze hebben elkaar in die twee jaar
driemaal ontmoet voor een totaal van 45 dagen of meer.
3.
De partners hebben een gemeenschappelijk kind.
Daarnaast mogen ze geen personen zijn bedoeld in de artikelen 161 tot 163 van
het oude Burgerlijk Wetboek, en er mag geen definitieve weigeringsbeslissing
tot huwelijkssluiting zijn geweest op basis van artikel 167 van het oude
Burgerlijk Wetboek.
- Vraag:
Hoe wordt rekening gehouden met de leeftijd van minderjarige familieleden
bij de aanvraag?
- Antwoord:
Als de gezinsbanden reeds bestonden voordat de vreemdeling die wordt
vervoegd in België aankwam, houdt de minister of zijn gemachtigde rekening
met de leeftijd die het familielid (bedoeld in 5°c en d) of de vreemdeling
(bedoeld in 5°f) had op het moment van de indiening van het verzoek om
internationale bescherming of de aanvraag om toelating tot verblijf wegens
staatloosheid. Als een kind 18 jaar wordt tijdens of kort na de procedure
voor vluchtelingenstatus of verblijfstoelating, kan de gezinsherenigingsaanvraag
tot drie maanden na de beslissing worden ingediend. Bij de beoordeling van
deze termijn kan rekening gehouden worden met bijzondere omstandigheden
die een laattijdige indiening objectief verschoonbaar maken. Bovendien
gelden de bepalingen over kinderen, tenzij een internationaal verdrag dat
België bindt, gunstigere bepalingen bevat.
- Vraag:
Welke aanvullende bewijzen zijn vereist voor de gezinshereniging, met name
met betrekking tot bestaansmiddelen, huisvesting en
ziektekostenverzekering?
- Antwoord:
§ 2.
- Vreemdelingen
zoals bedoeld in §1, eerste lid, 2° en 3° (herkrijgen nationaliteit,
verloren nationaliteit door huwelijk), moeten bewijzen dat ze stabiele,
toereikende en regelmatige bestaansmiddelen hebben voor zichzelf, zodat
ze niet ten laste vallen van de overheid.
- Voor
familieleden zoals bedoeld in §1, eerste lid, 5°a-e en 6°a-e, moet worden
bewezen dat de vreemdeling die wordt vervoegd over een
ziektekostenverzekering beschikt die de risico's in België dekt voor hem
en zijn familieleden. Ook moet er sprake zijn van behoorlijke huisvesting
die als normaal wordt beschouwd voor een vergelijkbaar gezin en voldoet
aan de wettelijke veiligheids- en hygiënecriteria. De Koning bepaalt via
een besluit de exacte criteria voor deze huisvesting.
- Bovendien
moeten deze familieleden bewijzen dat de vreemdeling die wordt vervoegd
over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen beschikt
(zoals gedefinieerd in §5) om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden
en te voorkomen dat zij ten laste vallen van de overheid. Deze voorwaarde
van bestaansmiddelen geldt niet als de vreemdeling zich enkel laat
vervoegen door minderjarige kinderen of gehandicapte kinderen ouder dan
18 (bedoeld in §1, eerste lid, 5°c-e of 6°c-e).
- Belangrijke
uitzondering: De voorwaarden met betrekking tot bestaansmiddelen en
huisvesting zijn niet van toepassing op familieleden onder §1,
eerste lid, 5° (familie van vluchteling/57/45) als de aanvraag tot
verblijf binnen zes maanden na de beslissing tot toekenning van de
vluchtelingenstatus of verblijfstoelating werd ingediend. Daarbij moet
bij de aanvraag minstens een begin van bewijs van identiteit en
gezinsband worden voorgelegd, en de aanvraag moet uiterlijk tien maanden
na de beslissing met alle documenten zijn aangevuld. De minister of zijn
gemachtigde kan rekening houden met bijzondere omstandigheden die een
laattijdige indiening objectief verschoonbaar maken.
- In
afwijking van deze uitzondering kan de minister echter wel eisen dat de
documenten over bestaansmiddelen en huisvesting worden overgelegd als
gezinshereniging mogelijk is in een ander land waarmee de vreemdeling een
bijzondere band heeft, rekening houdend met de situatie in dat land.
- Alle
familieleden die een verblijfsrecht aanvragen, moeten bewijzen dat ze
niet lijden aan ziekten die de volksgezondheid in gevaar kunnen brengen
(opgesomd in de bijlage bij de wet).
- Vraag:
Zijn er beperkingen voor gezinshereniging als de hoofdpersoon zelf via
gezinshereniging in België is gekomen?
- Antwoord:
§ 3. Ja, als een onderdaan van een derde land zelf in België is
toegelaten als echtgenoot of ongehuwde partner (op basis van artikel 10,
10bis, 40bis, 40ter of 47/2, 1°), dan kan deze persoon zich pas door een
nieuwe echtgenoot of partner laten vervoegen als hij gedurende twee jaar
regelmatig in België heeft verbleven en de gezinsherenigingsvoorwaarden
zijn vervuld.
- Vraag:
Gelden er specifieke regels voor polygame huwelijken?
- Antwoord:
§ 4. Ja, een polygame vreemdeling kan zich niet laten vervoegen
door een echtgenoot (bedoeld in §1, eerste lid, 4°a, 5°a of 6°a) als een
andere echtgenoot al in België verblijft.
- Vraag:
Hoe hoog moeten de bestaansmiddelen zijn en wat wordt meegerekend?
- Antwoord:
§ 5. Het bedrag van de bestaansmiddelen moet netto minstens gelijk
zijn aan 110% van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimuminkomen
(zoals in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988). Dit
bedrag wordt met 10% verhoogd voor elk bijkomend familielid dat ten laste
is van de vreemdeling die wordt vervoegd.
- Bij
de beoordeling van de bestaansmiddelen wordt gekeken naar hun aard en
regelmaat.
- Middelen
uit aanvullende bijstandsstelsels zoals leefloon, aanvullende
gezinsbijslag, financiële maatschappelijke dienstverlening en
gezinsbijslagen worden niet meegerekend.
- Inschakelingsuitkering
en overbruggingsuitkering worden ook niet meegerekend.
Werkloosheidsuitkering wordt alleen meegerekend als de vreemdeling
actief werk zoekt.
- Vraag:
Zijn er situaties waarin de algemene regels van artikel 10, §1, 1° niet
van toepassing zijn?
- Antwoord:
§ 6. Ja, artikel 10, §1, eerste lid, 1° is niet van toepassing op
familieleden van een vreemdeling die in België verblijft om te studeren,
of die een verblijf van beperkte duur heeft vanwege deze wet, bijzondere
omstandigheden, of de aard/duur van zijn activiteiten in België.
Artikel 6.
- Vraag:
Wat wijzigt artikel 6 in artikel 10bis van de wet van 15 december 1980?
- Antwoord:
Artikel 6 brengt verschillende wijzigingen aan in artikel 10bis, dat gaat
over gezinshereniging voor specifieke categorieën vreemdelingen (zoals
studenten of anderen met een beperkt verblijfsrecht).
- a)
In §1, eerste lid, worden de verwijzingen naar familieleden verfijnd van
"4° tot 6°" naar "6°, a) tot e)". Dit betekent dat de
specifieke categorieën van gezinsleden die kunnen vervoegen onder 10bis,
nauwkeuriger worden gedefinieerd.
- b)
De bepaling over huisvesting voor studenten in §1, eerste lid, wordt
vervangen. Er moet nu bewezen worden dat de student over behoorlijke
huisvesting beschikt die als normaal beschouwd wordt voor een
vergelijkbaar gezin en voldoet aan wettelijke veiligheids- en
hygiënecriteria. De Koning zal de exacte criteria vastleggen.
- c)
In §2, eerste lid, worden de verwijzingen naar familieleden opnieuw
verfijnd van "4° tot 6°" naar "6°, a) tot e)".
- d)
De bepaling over huisvesting voor de vreemdeling die wordt vervoegd in
§2, eerste lid, wordt vervangen en is identiek aan de nieuwe
huisvestingsvoorwaarde voor studenten (zie punt b).
- e)
§2 wordt aangevuld met twee leden:
- Een
machtiging tot verblijf voor familieleden van een vreemdeling die op
basis van artikel 9bis (specifieke verblijfstitel) in België verblijft,
wordt alleen toegekend als de vervoegde vreemdeling al minimaal twee
jaar in België is toegelaten of gemachtigd. Deze termijn van twee jaar
vervalt als enkel de kinderen (c-e) worden vervoegd.
- De
bepalingen van de eerste, tweede en derde leden van §2 zijn niet van
toepassing op familieleden van een vreemdeling die in België verblijft
als begunstigde van subsidiaire bescherming of tijdelijke bescherming.
- f)
Een nieuwe paragraaf § 2/1 wordt ingevoegd, specifiek voor
familieleden van vreemdelingen met subsidiaire beschermingsstatus of
tijdelijke beschermingsstatus:
- De
machtiging voor een verblijf van meer dan drie maanden (voor
familieleden bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 6°, a) tot e))
wordt toegekend op voorwaarde dat de vervoegde vreemdeling al minimaal
twee jaar in België verblijft én de gezinsbanden al bestonden
voordat de vreemdeling in België aankwam.
- Deze
familieleden moeten bovendien bewijzen dat:
- De
vervoegde vreemdeling beschikt over stabiele, regelmatige en voldoende
bestaansmiddelen (zoals bepaald in artikel 10, §5) om zichzelf en zijn
familieleden te onderhouden, behalve als enkel de kinderen (6°c-e)
worden vervoegd.
- De
vervoegde vreemdeling over voldoende huisvesting beschikt die voldoet
aan de wettelijke criteria.
- De
vervoegde vreemdeling een ziektekostenverzekering heeft die de risico's
in België dekt voor hem en zijn familieleden.
- Zij
niet vallen onder bepaalde uitsluitingsgronden (ziekten of gevaar voor
volksgezondheid).
- De
termijn van twee jaar vervalt als de vreemdeling zich enkel laat
vervoegen door minderjarige kinderen of gehandicapte kinderen ouder dan
18 (bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 6°, c) tot e)).
- De
bepalingen van artikel 12bis, § 6 zijn ook van toepassing.
- g),
h), i) Tot slot worden in §3, §4, en §5 van artikel 10bis ook de
verwijzingen naar familieleden aangepast van "4° tot 6°" naar
"6°, a) tot e)".
Artikel 7.
- Vraag:
Welke aanpassingen worden er gedaan in artikel 10ter?
- Antwoord:
Artikel 7 wijzigt artikel 10ter, dat onder andere de bewijslast en
termijnen voor gezinshereniging behandelt.
- a)
In §1, tweede lid, worden de verwijzingen naar artikel 10bis uitgebreid
met de nieuw ingevoegde §2/1.
- b)
De regels voor het overleggen van bewijs van bestaansmiddelen in §2,
tweede lid, worden verduidelijkt: de vreemdeling moet bij de indiening
van de aanvraag alle nuttige documenten en inlichtingen overleggen.
De minister houdt rekening met alle geldige bewijzen. De Koning kan
bepalen welke documenten verder kunnen dienen ter ondersteuning van de
behoefteanalyse.
- c)
en d) De verwijzingen naar "duurzame en stabiele relatie" in
§2, derde lid, en §2ter, tweede lid, worden verduidelijkt door te
verwijzen naar "het partnerschap bedoeld in artikel 10, § 1, tweede
lid". Dit zorgt voor consistentie in de terminologie.
Artikel 8.
- Vraag:
Welke veranderingen introduceert artikel 8 in artikel 11 van de wet van 15
december 1980?
- Antwoord:
Artikel 8 past artikel 11 aan, dat gaat over de duur van het
verblijfsrecht.
- a)
In §1, tweede lid, wordt de formulering over familieleden van erkende
vluchtelingen of begunstigden van subsidiaire bescherming of 57/45 status
gewijzigd. De tekst benadrukt nu expliciet dat het gaat om familieleden
bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 4° en 5°, met wie de
gezinsbanden reeds bestonden voordat de vreemdeling die wordt vervoegd in
België aankwam.
- b)
In §2, eerste lid, punt 3° wordt een nieuwe reden toegevoegd voor het
beëindigen van een verblijf. Dit gebeurt als de vreemdeling die is
toegelaten als geregistreerde partner (op basis van artikel 10, § 1,
eerste lid, 4°b, 5°b of 6°b) of de vreemdeling die hij/zij heeft
vervoegd, een huwelijk of geregistreerd partnerschap met een andere
persoon aangaat.
- c)
In §3, vierde lid, wordt de verwijzing naar familieleden aangepast van
"4° tot 8°" naar "4° tot 6°".
Artikel 9.
- Vraag:
Wat zijn de wijzigingen in artikel 12bis, dat de aanvraagprocedure voor
verblijf regelt?
- Antwoord:
Artikel 9 wijzigt artikel 12bis, wat belangrijk is voor de procedure van
verblijfsaanvragen.
- a)
In §1, tweede lid, punt 4° wordt de categorie van familieleden die een
verblijf van maximaal drie maanden kunnen krijgen, aangepast. Dit betreft
nu familieleden bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 5°c-f, of 6°c-e,
of familieleden bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 4°.
- b)
In §1, tweede lid, wordt punt 5° opgeheven.
- c)
In §2, vierde lid, worden de regels voor het overleggen van bewijs van
bestaansmiddelen verduidelijkt op dezelfde manier als in artikel 7b: de
vreemdeling moet alle nuttige documenten bij de indiening
overleggen, en de minister houdt rekening met alle geldige bewijzen. De
Koning kan bepalen welke documenten voorgelegd mogen worden.
- d)
en e) In §2, vijfde lid, en §3, vierde lid, wordt de verwijzing naar
"partnerschap bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 5°"
vervangen door "partnerschap bedoeld in artikel 10, § 1, tweede
lid".
- f)
In §3bis, eerste lid, wordt de verwijzing naar familieleden aangepast van
"4° tot 6°" naar "6°, a) tot e)".
- g)
In §3bis, tweede lid, wordt de verwijzing naar de "duurzame en
stabiele relatie" opnieuw verduidelijkt naar "het partnerschap
bedoeld in artikel 10, § 1, tweede lid".
- h)
In §5 wordt de formulering over familieleden van vreemdelingen die
verblijfsrecht hebben gekregen via artikel 57/45, vluchtelingenstatus of
subsidiaire bescherming, gewijzigd. Er wordt nu expliciet verwezen naar
de familieleden zoals bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 4°, en 5°, met
wie de gezinsbanden reeds bestonden voordat de vreemdeling die vervoegd
wordt in het Rijk aankwam.
Artikel 10.
- Vraag:
Wat verandert artikel 10 aan de duur van de verblijfstitels in artikel 13?
- Antwoord:
Artikel 10 wijzigt artikel 13, dat de duur van verblijfsvergunningen
regelt.
- a)
In §1, vierde lid, wordt de specifieke groep familieleden (bedoeld in
artikel 10, § 1, eerste lid, 5°, f), d.w.z. ouders van ongehuwde
minderjarige vluchtelingen) aangeduid als degenen die een verblijf van
onbeperkte duur kunnen krijgen, ter vervanging van eerdere verwijzingen.
- b)
Het vijfde lid van §1 wordt vervangen: Familieleden van een vreemdeling
met een beperkte verblijfsduur, op wie artikel 10, § 1, eerste lid, 1°,
van toepassing is, krijgen een verblijfstitel met dezelfde
geldigheidsduur als de vreemdeling die hen vervoegd heeft.
- c)
Een nieuw lid wordt ingevoegd in §1: Familieleden bedoeld in artikel 10,
§ 1, eerste lid, 4° (familieleden die reeds in België zijn in het kader
van een asielaanvraag/staatloosheid), krijgen een verblijfstitel met
dezelfde geldigheidsduur als de begeleide vreemdeling. Deze toelating tot
verblijf wordt van onbeperkte duur als de begeleide vreemdeling zelf over
een verblijf van onbeperkte duur beschikt, op voorwaarde dat het
familielid nog steeds voldoet aan de voorwaarden van artikel 10 en geen
gevaar vormt voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid.
- d)
In §3, tweede lid, wordt de verwijzing naar familieleden aangepast van
"4° tot 8°" naar "4° tot 6°".
- e)
In §4, eerste lid, wordt de verwijzing naar familieleden van
"artikel 10bis, § 2" uitgebreid naar "artikel 10bis, §§ 2
en 2/1" om de nieuwe categorieën op te nemen.
- f)
In §4, eerste lid, punt 4° wordt een nieuwe reden toegevoegd voor het
beëindigen van een verblijf: als de vreemdeling die gemachtigd werd tot
een verblijf als wettelijk geregistreerde partner (in de zin van artikel
10, § 1, eerste lid, 6°, b)) of de vreemdeling die hij/zij
vervoegd heeft, een huwelijk of geregistreerd partnerschap met een andere
persoon aangaat.
Artikel 11.
- Vraag:
Wat wijzigt artikel 11 aan de voorwaarden voor vestiging (onbeperkt
verblijf) in artikel 15?
- Antwoord:
Artikel 11 vervangt het eerste lid van artikel 15. Een machtiging tot
vestiging (onbeperkt verblijf) wordt verleend aan een vreemdeling die
bewijst dat hij gedurende vijf jaar regelmatig en ononderbroken in België
heeft verbleven. Dit geldt onverminderd gunstigere internationale
verdragsbepalingen en tenzij de vreemdeling zich in één van de specifieke,
uitsluitende gevallen bevindt (opgesomd in artikel 3, eerste lid, 5° tot
8°).
Artikel 12.
- Vraag:
Welke aanpassingen worden er gedaan in artikel 19, dat over verwijdering
van vreemdelingen gaat?
- Antwoord:
Artikel 12 wijzigt artikel 19.
- a)
In §1, derde lid, wordt de verwijzing naar familieleden aangepast van
"4° tot 6°" naar "6°, a) tot e)".
- b)
In §4, 1° en 2°, wordt de verwijzing naar familieleden aangepast van
"4° tot 8°" naar "4° tot 6°".
- c)
In §4, 3°, wordt de verwijzing naar familieleden aangepast van "4°
tot 6°" naar "6°, a) tot e)". Deze wijzigingen betreffen
de specifieke gezinsherenigingscategorieën die van belang zijn bij
verwijderingsbeslissingen.
Artikel 13.
- Vraag:
Wat wijzigt artikel 13 in artikel 39/79?
- Antwoord:
Artikel 13 wijzigt artikel 39/79, § 1, tweede lid, 3°. De precieze
wijziging is een aanpassing van de verwijzing naar familieleden van
"artikel 10bis, § 2" (in de Franse tekst "article 10bis, §
2 ou") naar een nieuwe verwijzing. De exacte volledige nieuwe
verwijzing is niet volledig in de bron aanwezig, maar het betreft een
actualisering van de relevante artikelen voor familieleden.
Artikel 14.
- Vraag:
Wat zijn de nieuwe voorwaarden voor gezinshereniging met een Belgische
staatsburger in artikel 40ter?
- Antwoord:
Artikel 14 wijzigt artikel 40ter, §2, dat de voorwaarden voor
gezinshereniging met een Belgische staatsburger regelt.
- a)
De bepalingen onder 1° en 2° in het tweede lid worden vervangen:
- 1°
De Belg moet beschikken over stabiele, toereikende en regelmatige
bestaansmiddelen. Dit is het geval als het netto bedrag minstens 110%
van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimuminkomen is, verhoogd
met 10% voor elk bijkomend familielid ten laste. Net als bij artikel 10,
§5, worden middelen uit aanvullende bijstandsstelsels niet meegerekend,
en werkloosheidsuitkering alleen als de Belg actief werk zoekt. Een
belangrijke uitzondering is dat de voorwaarde inzake bestaansmiddelen
niet van toepassing is als de Belg enkel wordt vergezeld of vervoegd
door zijn minderjarige familieleden (bedoeld in het eerste lid, 2°).
- 2°
De Belg moet over behoorlijke huisvesting beschikken die als normaal
wordt beschouwd voor een vergelijkbaar gezin en voldoet aan wettelijke
veiligheids- en hygiënecriteria. De Koning zal de exacte criteria
vastleggen.
- b)
Een zin in het vierde lid wordt opgeheven, namelijk die welke de
minimumleeftijd (21 jaar) tot 18 jaar terugbracht in bepaalde gevallen
van huwelijk of geregistreerd partnerschap die reeds bestonden vóór de
aanvraag. Dit betekent dat de minimumleeftijd van 21 jaar nu strenger
wordt gehandhaafd in de gevallen die onder dit artikel vallen.
Artikel 15.
- Vraag:
Wat wijzigt artikel 15 aan de manier waarop bewijs van bestaansmiddelen
wordt ingediend en beoordeeld in artikel 42?
- Antwoord:
Artikel 15 wijzigt artikel 42, §1, tweede lid. De vreemdeling moet bij
de indiening van de aanvraag alle documenten en inlichtingen
overleggen die nuttig zijn om het bedrag van de bestaansmiddelen te
bepalen. De minister of zijn gemachtigde houdt bij de beoordeling rekening
met alle geldige bewijzen. De Koning kan bepalen welke documenten
eventueel kunnen worden voorgelegd ter ondersteuning van de
behoefteanalyse. Dit zorgt voor meer duidelijkheid over de
verantwoordelijkheid van de aanvrager.
Artikel 16.
- Vraag:
Wat zijn de voorwaarden voor gezinshereniging voor begunstigden van de
tijdelijke beschermingsstatus volgens de nieuwe bepalingen in artikel
57/34?
- Antwoord:
Artikel 16 vervangt §2 van artikel 57/34. De minister of zijn gemachtigde
kent een machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden toe aan de
volgende familieleden van een vreemdeling die tijdelijke bescherming
geniet (overeenkomstig artikel 57/30), op voorwaarde dat het gezin
reeds was gevormd ten tijde van de omstandigheden die leidden tot de
scheiding van het gezin (zoals bedoeld in artikel 57/29, §1):
- 1°
De echtgenoot, die met hem komt samenleven, op voorwaarde dat beiden
ouder zijn dan 21 jaar.
- 2°
De vreemdeling die door middel van een wettelijk geregistreerd
partnerschap verbonden is met de begunstigde, die met hem komt
samenleven, op voorwaarde dat beiden ouder zijn dan 21 jaar.
- 3°
De minderjarige, ongehuwde kinderen van de begunstigde, diens echtgenoot
of geregistreerde partner, die met hen komen samenleven vóór ze 18 zijn.
Voorwaarde is dat de vervoegde begunstigde (of diens echtgenoot/partner)
het ouderlijk gezag inclusief het recht van bewaring uitoefent. Bij
gedeeld ouderlijk gezag is toestemming van de andere houder vereist.
- 4°
De ouders van de ongehuwde minderjarige begunstigde, voor zover zij met
hem komen samenleven vóór deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
- Vraag:
Welke specifieke voorwaarden gelden voor geregistreerde partners in het
kader van tijdelijke bescherming (artikel 57/34, §2, 2°)?
- Antwoord:
De geregistreerde partners (bedoeld in §2, 2°) moeten voldoen aan de
volgende voorwaarden:
1.
Bewijzen dat ze een naar behoren geattesteerde
duurzame en stabiele partnerrelatie onderhouden. Dit kan aangetoond worden
door:
- a)
Minstens één jaar onafgebroken en legaal te hebben samengewoond
voorafgaand aan de aanvraag.
- b)
Ofwel elkaar sedert ten minste twee jaar voorafgaand aan de aanvraag te
kennen, regelmatig contact te hebben onderhouden, en elkaar driemaal te
hebben ontmoet in die twee jaar voor een totaal van 45 dagen of meer.
- c)
Ofwel een gemeenschappelijk kind te hebben.
2.
Ongehuwd zijn en geen duurzame en stabiele
partnerrelatie onderhouden met een andere persoon.
3.
Geen personen zijn bedoeld in de artikelen 161
tot 163 van het oude Burgerlijk Wetboek.
4.
Geen van beiden mag het voorwerp zijn geweest
van een definitieve beslissing tot weigering van de voltrekking van het
huwelijk op basis van artikel 167 van het oude Burgerlijk Wetboek.
- Tot
slot moeten de familieleden bewijzen dat ze niet lijden aan een van de
ziekten die de volksgezondheid in gevaar kunnen brengen en die zijn
opgesomd in de bijlage bij deze wet.
Artikel 17.
- Vraag:
Wat gebeurt er met artikel 57/34/1?
- Antwoord:
Artikel 57/34/1 van de wet van 15 december 1980 wordt opgeheven.
Artikel 18.
- Vraag:
Wat wijzigt artikel 18 in artikel 57/36?
- Antwoord:
Artikel 18 wijzigt artikel 57/36, § 2, tweede lid. De zin over maatregelen
ten aanzien van familieleden die gemachtigd zijn tot verblijf op basis van
artikel 57/34/1, wordt vervangen. Er staat nu dat de minister dezelfde
maatregel kan nemen ten aanzien van de familieleden van een begunstigde
van de tijdelijke beschermingsstatus die gemachtigd werden tot een
verblijf in het Rijk op basis van artikel 10bis, § 2/1. Dit is een
directe link naar de nieuw ingevoegde paragraaf in artikel 10bis.
Artikel 19.
- Vraag:
Welke aanpassing wordt er gedaan in artikel 61/4?
- Antwoord:
Artikel 19 wijzigt artikel 61/4, § 1, tweede lid. De verwijzing naar
"artikel 13, § 1, zesde lid" wordt vervangen door "artikel
13, § 1, zevende lid". Dit is een technische aanpassing,
waarschijnlijk als gevolg van een nieuwe nummering van de leden in artikel
13.
Artikel 20.
- Vraag:
Welke aanpassing wordt er gedaan in artikel 61/7?
- Antwoord:
Artikel 20 wijzigt artikel 61/7, § 4, eerste lid. De verwijzing naar
"artikel 13, § 1, eerste lid en zesde lid" wordt vervangen door
"artikel 13, § 1, eerste lid en zevende lid". Ook dit is een
technische aanpassing in de nummering van de leden in artikel 13.
Artikel 21.
- Vraag:
Wat wijzigt artikel 21 in artikel 61/11?
- Antwoord:
Artikel 21 wijzigt artikel 61/11, 6°. De verwijzing naar de familieleden
van een onderzoeker wordt aangepast van "artikel 10, § 1, eerste lid,
4° tot 6°" naar "artikel 10, § 1, eerste lid, 6°, a) tot
e)". Dit betekent een verfijning van welke familieleden van een
onderzoeker onder dit specifieke artikel vallen.
Artikel 22.
- Vraag:
Wat wijzigt artikel 22 in artikel 61/13/5?
- Antwoord:
Artikel 22 wijzigt artikel 61/13/5, § 3, eerste lid. De verwijzing naar de
familieleden van een onderzoeker wordt aangepast op dezelfde manier als in
artikel 21, namelijk van "artikel 10, § 1, eerste lid, 4° tot
6°" naar "artikel 10, § 1, eerste lid, 6°, a) tot e)".
Artikel 23.
- Vraag:
Welke wijzigingen brengt artikel 23 aan in artikel 74/21, dat betrekking
heeft op de schorsing van beslissingen?
- Antwoord:
Artikel 23 wijzigt artikel 74/21.
- a)
In het eerste lid worden de artikelen waaronder een aanvraag kan worden
gedaan, gewijzigd. "Aangevraagd krachtens artikel 10, § 1, eerste
lid, 4°, 5°, 6°, 7° of 8°, artikel 10bis, artikel 57/34 of artikel
57/34/1" wordt vervangen door "aangevraagd krachtens artikel
10, § 1, eerste lid, 4°, 5°, 6°, artikel 10bis of artikel 57/34".
Dit betekent dat aanvragen onder 7° en 8° van artikel 10, en artikel
57/34/1, niet langer onder de schorsingsbepaling vallen.
- b)
In het tweede lid worden de verwijzingen naar de vreemdeling die tot
verblijf is gemachtigd of toegelaten, overeenkomstig dezelfde bijgestelde
lijst van artikelen, aangepast.
HOOFDSTUK 3. — Overgangsbepalingen
Artikel 24.
- Vraag:
Vanaf wanneer is deze wet van toepassing en zijn er uitzonderingen?
- Antwoord:
§ 1. Vanaf de inwerkingtreding is deze wet van toepassing op alle
situaties waar haar bepalingen naar verwijzen.
- §
2. Er zijn echter uitzonderingen (afwijkingen van §1):
- Deze
wet is niet van toepassing op aanvragen tot verlenging van
een verblijfstitel of -kaart die al was afgeleverd vóór de
inwerkingtreding van deze nieuwe wet, op basis van de oude artikelen 10,
10bis, 40bis, 40ter, 57/34 of 57/34/1 van de wet van 15 december 1980.
- §
3. Ook is deze wet niet van toepassing op aanvragen tot
toelating of machtiging tot verblijf die zijn ingediend op grond van de
oude artikelen 10, 10bis, 40bis, 40ter of 57/34:
- Dit
geldt voor familieleden van een Belg of van een vreemdeling die al vóór
de inwerkingtreding van deze wet langer dan drie maanden in België mocht
verblijven.
- De
aanvraag moest dan wel zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van
deze wet, óf binnen twee jaar na de inwerkingtreding ervan.
- Dezelfde
afwijking geldt voor aanvragen tot verlenging van een verblijfstitel of
-kaart die is afgeleverd volgens dit lid, op voorwaarde dat de
verlengingsaanvraag binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet
is ingediend.
- Specifieke
bescherming voor gezinsbanden:
- Als
familieleden van een begunstigde van de subsidiaire beschermingsstatus
(die al volgens het oude artikel 10, § 1, eerste lid, 4° tot 6° waren
toegelaten) een verblijfsrecht kregen op basis van de oude regels, dan
wordt hun verblijf na de tweejarige overgangstermijn niet
beëindigd enkel omdat de gezinsbanden niet reeds bestonden vóór de
aankomst van de vreemdeling in België. Dit beschermt de rechten van
gezinnen die al onder de oude regels waren toegelaten.
- Hetzelfde
geldt voor familieleden van een begunstigde van de tijdelijke
beschermingsstatus die al volgens het oude artikel 10bis, § 2 waren
gemachtigd tot een verblijf.
- De
genoemde termijn van twee jaar start op de datum van inwerkingtreding van
deze wet.