maandag 22 mei 2017

26 APRIL 2017. - Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft - B.S. 22 mei 2017




26 APRIL 2017. - Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft
FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand
Art. 2. Artikel 4 van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende :
" § 4. Voor de Raad van State is voor elk verzoekschrift dat een eis tot herstelvergoeding voor buitengewone, morele of materiële schade, een beroep tot nietigverklaring, een cassatieberoep, een verzoek tot schadevergoeding tot herstel, een administratief kort geding, een verzet, een derdenverzet of een beroep tot herziening inleidt, per verzoekende partij, een bijdrage aan het Fonds verschuldigd.
De inning van de in het eerste lid bedoelde bijdrage is aan dezelfde regels onderworpen als deze voor de inning van de in artikel 30, § 1, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, bedoelde rechten.
Voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is voor elke zaak die op de rol wordt ingeschreven, per verzoekende partij, een bijdrage aan het Fonds verschuldigd.
Voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is de partij die de juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, geen bijdrage aan het Fonds verschuldigd.
De Koning bepaalt de nadere regels voor de invordering van de bijdrage aan het Fonds."
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Art. 3. Artikel 66 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 juli 1956 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 januari 2014 en 28 maart 2014, wordt aangevuld met de bepaling onder 6°, luidende :
"6° de bijdrage bedoeld in artikel 4, § 4, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand."
De bepaling ingevoegd door het vorige lid kan door de Koning worden opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen.
Art. 4. In artikel 68, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2007 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 januari 2014, worden tussen de woorden "de rechten bedoeld in artikel 70" en "door de griffier" de woorden "en de in artikel 66, 6°, bedoelde bijdrage" ingevoegd.
De bepaling ingevoegd door het vorige lid kan door de Koning worden opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen.
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Art. 5. In de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wordt een artikel 39/68-1bis ingevoegd, luidende :
"Art. 39/68-1bis. § 1. De verzoekende partij is, behoudens in het geval zij hiervan vrijgesteld is, de bijdrage bedoeld in artikel 4, § 4, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand verschuldigd.
Wanneer de schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing wordt gevorderd, wordt de bijdrage bedoeld in het eerste lid, slechts onmiddellijk betaald voor de vordering tot schorsing. In dit geval is de bijdrage van het verzoekschrift tot nietigverklaring slechts verschuldigd bij het instellen van een vordering tot voortzetting van de procedure, bedoeld in artikel 39/82, § 6, en wordt het gekweten door de persoon of de personen die de voortzetting van de procedure vorderen, onverminderd paragraaf 3.
§ 2. Indien de hoofdgriffier of de door hem aangewezen griffier vaststelt dat de verzoekende partij in het verzoekschrift vraagt te worden vrijgesteld van het betalen van de bijdrage, zoals voorzien in artikel 4, § 4, vierde alinea, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, zonder dat die bij het verzoekschrift de in artikel 39/69, § 1, tweede lid, 9°, bepaalde stukken heeft gevoegd, dan richt hij aan de verzoekende partij een brief waarbij wordt meegedeeld welke stukken ontbreken en waarbij die partij wordt verzocht binnen acht dagen haar verzoekschrift te regulariseren.
De verzoekende partij die haar verzoekschrift regulariseert binnen acht dagen na de ontvangst van het in het eerste lid bedoelde verzoek, wordt geacht de vereiste stukken te hebben gevoegd bij het verzoekschrift op de datum van de verzending van het verzoekschrift.
Indien de verzoekende partij het verzoekschrift niet of onvolledig regulariseert binnen acht dagen na de ontvangst van het in het eerste lid bedoelde verzoek, dan wordt zij, onverminderd de toepassing van artikel 39/69, § 1, derde lid, geacht afstand te hebben gedaan van haar verzoek tot vrijstelling van het betalen van de bijdrage.
§ 3. De kamervoorzitter of de door hem aangewezen rechter bepaalt in een beschikking of een bijdrage verschuldigd is, alsmede het bedrag van de bijdrage.
De beoordeling van de in artikel 4, § 4, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, bepaalde voorwaarden geschiedt op basis van het verzoekschrift en de er op grond van artikel 39/69, § 1, tweede lid, bijgevoegde stukken.
De uitspraak over de bijdrage geschiedt zonder rechtspleging en is niet vatbaar voor enig beroep.
§ 4. De betaling wordt verricht binnen een termijn van acht dagen, die ingaat op de dag dat de hoofdgriffier de betrokkene ter kennis brengt dat de bijdrage bedoeld in artikel 4, § 4, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand verschuldigd is en waarbij hij tevens op de hoogte wordt gesteld van het verschuldigde bedrag.
Indien dit bedrag niet binnen de in het eerste lid bepaalde termijn is gestort, wordt het beroep niet op de rol geplaatst. De niet-tijdige betaling kan niet worden geregulariseerd. Onverminderd de toepassing van artikel 39/68-1, § 5, tweede lid, wordt bij tijdige kwijting het beroep op de rol geplaatst en gaat de termijn bedoeld in artikel 39/76, § 3, in.
In afwijking van paragraaf 2 en paragraaf 4, eerste lid, moet, wanneer toepassing wordt gemaakt van de versnelde procedures zoals bepaald in artikel 39/77 en 39/77/1, het bewijs van vrijstelling of betaling ten laatste op de zitting worden neergelegd.
In afwijking van het tweede lid, moet, wanneer in de vordering tot schorsing, die gepaard gaat met een beroep tot nietigverklaring, de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd, het bedrag betaald worden op het ogenblik dat de voortzetting van de procedure wordt gevraagd.
Als met toepassing van artikel 39/82, § 3, eerste lid, de vordering tot schorsing zich uitsluitend beperkt tot een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, dan is het bedrag voor deze vordering tot schorsing verschuldigd bij het indienen van een verzoekschrift tot nietigverklaring.
§ 5. De Koning bepaalt de nadere regels van invordering van de bijdrage aan het Fonds voor de juridische tweedelijnsbijstand."
Art. 6. In artikel 39/69 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 mei 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) paragraaf 1, tweede lid, wordt aangevuld met de bepaling onder 9°, luidende:
"9° in voorkomend geval, het verzoek te genieten van de vrijstelling tot betaling van de bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand en de stukken waaruit die aanspraak blijkt, bevatten.";
b) paragraaf 1, derde lid, wordt aangevuld met de bepaling onder 8°, luidende :
"8° de beroepen waarvoor de geheven bijdrage aan het Fonds voor de juridische tweedelijnsbijstand niet is gekweten.";
c) in paragraaf 3 worden de woorden "of een bijdrage aan het Fonds voor de juridische tweedelijnsbijstand" ingevoegd tussen de woorden "een rolrecht" en de woorden "verschuldigd is".".
Art. 7. In artikel 39/76, § 3, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 september 2006 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in het eerste lid worden de woorden "of een bijdrage aan het Fonds voor de juridische tweedelijnsbijstand" ingevoegd tussen de woorden "een rolrecht" en de woorden "dient te worden gekwijt";
b) in het derde lid worden de woorden "of een bijdrage aan het Fonds voor de juridische tweedelijnsbijstand" ingevoegd tussen de woorden "een rolrecht" en de woorden "dient te worden gekwijt".
HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen
Art. 8. In het hoofdstuk 1/1 van koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, wordt een artikel 9/2bis ingevoegd, luidende :
"Art. 9/2bis. De betaling bedoeld in artikel 39/68-1bis, § 4, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, geschiedt uitsluitend rechtsgeldig door de storting op een rekening bij de Raad die wordt meegedeeld in de in artikel 39/68-1bis, § 3, eerste lid, van dezelfde wet bedoelde beschikking. Bij deze storting dient verplichtend het refertenummer dat wordt opgegeven in deze beschikking vermeld te worden. Enkel stortingen in euro met vermelding van het refertenummer zijn geldig."
De bepaling ingevoegd door het vorige lid kan door de Koning worden opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen.
HOOFDSTUK 6. - Inwerkingtreding
Art. 9. Deze wet treedt in werking op de door de Koning bepaalde datum. De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de in deze wet bedoelde zaken die ingeleid zijn vanaf deze datum.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s lands zegel zal worden bekleed en door het BELGISCH STAATSBLAD zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 26 april 2017.
FILIP
Van Koningswege :
De minister van Justitie,
K. GEENS
Met `s Lands Zegel gezegeld :
De minister van Justitie,
K. GEENS
_______
Nota
Kamer van volksvertegenwoordigers
(www.dekamer.be)
Stukken : 6-328/1
Integraal Verslag : 9 maart 2017